Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ5274

Datum uitspraak2004-04-08
Datum gepubliceerd2004-07-26
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers777-03 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

Het hof oordeelt dat de notaris niet kan worden verweten dat er sprake was van tijdsdruk. Voor de notaris deed het dilemma zich voor dat enerzijds uitstel van het passeren van de akte ten behoeve van nader overleg en beraad wellicht de voorkeur zou hebben verdiend, maar dat anderzijds beide partijen wilden dat het voorgenomen huwelijk de volgende dag zou worden gesloten en ook klaagster wenste dat de akte van huwelijkse voorwaarden daarvóór zou worden gepasseerd.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Beslissing van 8 april 2004 in de zaak onder rekestnummer 777/2003 NOT van: [appellant], wonende te [woonplaats], APPELLANTE, t e g e n [geïntimeerde], notaris te [plaats], GEÏNTIMEERDE. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 10 juli 2003 ingekomen een geschrift – met bijlagen – namens appellante, verder te noemen klaagster, waarbij zij hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 11 juni 2003, verzonden op 19 juni 2003, waarbij haar klacht tegen geïntimeerde, verder te noemen de notaris, ongegrond is verklaard. 1.2. Van de zijde van de notaris is op 4 september 2003 een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen. 1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 12 februari 2004. Klaagster en de notaris zijn verschenen en hebben beiden het woord gevoerd, klaagster aan de hand van een pleitnotitie. 2. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie als mede van de hiervoor genoemde stukken. 3. De feiten Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer daaromtrent heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat. 4. Het standpunt van klaagster 4.1. Klaagster verwijt de notaris in de eerste plaats dat hij de conceptakte van huwelijkse voorwaarden, te sluiten tussen klaa[B], pas bij brief van 4 december 2001 aan haar heeft toegezonden. De akte is op 6 december 2001 gepasseerd. In de begeleidende brief bij de akte staan slechts enkele aandachtspunten. Verder staan er tal van onduidelijkheden in. 4.2. Op 6 december 2001, één dag voor de huwelijkssluiting hebben klaagster en [B] de akte getekend. In deze akte is de passage opgenomen “wat is van wie”. Deze passage is op het laatste moment, op verzoek van [B], opgenomen. Klaagster heeft haar twijfels geuit over het opnemen van de passage, maar de notaris heeft dit als overbezorgdheid en huwelijksstress afgewimpeld en de passage zonder inhoudelijke uitleg en onder beperkte voorlezing opgenomen. Vertrouwende op de notaris is klaagster akkoord gegaan en heeft zij de akte ondertekend, dit terwijl zij zich onder druk gezet voelde. De notaris had klaagster echter moeten waarschuwen, ook vanwege het feit dat [B] onder verschillende besloten vennootschappen en stichtingen opereerde en geen vermogen onder eigen titel had. De notaris was hiervan op de hoogte. 5. Het standpunt van de notaris 5.1. De notaris verweert zich in de eerste plaats met een verwijzing naar de eerste afspraak met klaagster en [B], op 29 november 2001. Aan de hand van deze bespreking heeft de notaris een conceptakte opgesteld en aan partijen gezonden. Hierop heeft de notaris van partijen een korte notitie met wensen ontvangen die zijn besproken tijdens de tweede afspraak op 6 december 2001. Tijdens deze afspraak is tevens de gehele akte doorgenomen. 5.2. Wat betreft het opnemen van de passage in het onderdeel “wat is van wie” stelt de notaris dat zowel hijzelf als klaagster in eerste instantie hun twijfel hierover hebben geuit. De notaris twijfelde omdat het hem niet verstandig leek om gelden op rekening van een ander te storten als men daar zelf eigendom en beschikking over wenst te houden. Deze twijfel heeft de notaris kenbaar gemaakt aan partijen. Omdat geen sprake zou zijn van vermogensoverdracht en/of schenking en de op te nemen regeling deswege algemeen geldend is, zag de notaris verder geen bezwaren om de bepaling op te nemen. Klaagster heeft zich na de uitleg van de notaris akkoord verklaard met het opnemen van de bepaling. Klaagster heeft verder geen melding gemaakt van het doel van de gelden op de in de passage genoemde rekening 5.3. De notaris erkent dat er sprake was van tijdsdruk. De huwelijkssluiting zou de volgende dag plaatsvinden. De notaris vindt dit geen nastrevenswaardige situatie. Hij ontkent echter extra druk te hebben uitgeoefend om de akte te laten tekenen en stelt de akte wel degelijk te hebben toegelicht 6. De beoordeling 6.1. Het onderzoek in hoger beroep heeft naar het oordeel van het hof niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt. 6.2. Het hof voegt daar nog aan toe dat de notaris niet kan worden verweten dat er sprake was van tijdsdruk. Voor de notaris deed het dilemma zich voor dat enerzijds uitstel van het passeren van de akte ten behoeve van nader overleg en beraad wellicht de voorkeur zou hebben verdiend, maar dat anderzijds beide partijen wilden dat het voorgenomen huwelijk de volgende dag zou worden gesloten en ook klaagster wenste dat de akte van huwelijkse voorwaarden daarvóór zou worden gepasseerd. 6.3. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven. 6.4. Het hier vooroverwogene leidt tot de volgende beslissing. 7. De beslissing Het hof: - verwerpt het beroep Deze beslissing is gegeven door mrs. Schipper, Stille en Van Os en in het openbaar uitgesproken op donderdag 8 april 2004.